Anja


Susanne
Vlak voor Anja’s dood haalde ze verschillende kleren uit de klerenkast.  Haar neefje vroeg: “Wat ben je aan het doen”, maar had geen antwoord meer nodig. Toen Susanne een jurk koos, want Anja hield van mooie jurken, pakte hij de ketting erbij die hij zijn moeder kado had gedaan. Een ketting met een groot hart. Want Anja verdiende het om met heel veel liefde in haar kist gelegd te worden.
Susanne ging naar huis en nam afscheid van haar zus met de woorden: “Ga maar mee met de engelen als ze je komen halen. ” En:  “Ik ben trots op je, ik hou van je”. Bij de deur zwaaide ze: “Doei Anja”, en dacht daarbij: “Wat stom om dat te zeggen, want stel dat dit het laatste is wat ik tegen haar heb kunnen zeggen? ”.
Een dag later pakte ze de zwarte jurk die ze hadden klaargelegd en samen met hun moeder trok ze hem Anja aan. Met  zorg, want ze wilde graag nog zo veel terug geven van alle zorg die ze van haar ontvangen had.
Samen zaten ze op de bank naast het bed, stil en dan weer lachend en herinneringen ophalend. Het was niet erg om daar te zitten, het voelde vertrouwd om bij haar te zijn. Hoe zal haar leven er na zesendertig jaar uit zien zonder zus, zonder haar enige zus? Wees niet te bedroefd had Anja gezegd, maar hoe kan ze haar missen zonder verdrietig te zijn.

Drie jaar duurde het en het leek of ze drie jaar van de wereld geslagen werd.
Ongeloof en verbijstering toen ze de uitslag hoorde.  Zoveel mogelijk proberen te helpen in moeilijke dagen. In de goede periodes  intens genietend.  Haar rolstoel duwen door de stad. Na het winkelen gezellig lunchen. Hoofdschuddend lachen om Anja die zegt: “Heb jij weer een leuke herinnering voor later!”  Elke nieuwe herinnering zorgvuldig opslaan.
Er was maar één ding wat telde, haar zus. Toen ze tijdens een chemokuur van Anja bij een concert was en iedereen stond te dansen en springen had ze het om willen roepen: “Weten jullie wel dat m’n zus doodziek is en ligt te kotsen ?!” Hoe kun je vrolijk zijn als je zus daar zo ligt? Hoe kun je genieten zonder schuldgevoel?


Want ze had maar één zus, onvervangbaar. Een zus met wie ze kon lachen als met geen ander, een zus bij wie ze kon huilen als bij geen ander, een zus met wie ze ruzie kon maken zonder bang te hoeven zijn.
Elkaar zonder een woord te wisselen begrijpen. Als het erop aan komt er voor elkaar zijn.  Onvoorwaardelijk en onafscheidelijk.







Anja
De eerste keer dat ze het woord in haar mond nam, klonk het als een grap. Ze had de encyclopedie gepakt op zoek naar wat dat vreemde trekkende gevoel in haar been kon verklaren. Eén van de mogelijke oorzaken leek te bizar om waar te zijn. Nuchter als ze was, wuifde ze het onmiddellijk weg: ”Een hersentumor, ja hoor!.”

Drie maanden later kon ze terecht bij de neuroloog en die vond de klachten te vaag om er iets zinnigs over te zeggen. Toen ze ‘s middags op het toilet in elkaar zakte, werd ze door de ambulance opgehaald en kwam dezelfde neuroloog bij haar bed. Hij vertelde dat het plaatje nu wel duidelijker was geworden. Een hersenscan volgde, het onrustbarende woord “iets”: er was iets wat er niet hoorde te zitten.

De medicijnen voor epilepsie die de eerste maand werden toegediend, veranderden de vrolijke Anja in een wazig voor zich uit starende vrouw. Na de operatie stond ze wankel op haar benen en moest een periode in een rolstoel. Wel was ze helderder en kon er weer zijn voor haar kinderen en familie met haar luisterende oor, haar begripvolle glimlach. Haar vuist ging omhoog als ze de regenboog in een regenwolk ontdekte: “Zie je wel, er is hoop!”

Bestralingen en chemo’s wisselden elkaar af. Dankbaar voor de kaarten die ze kreeg van familie en vrienden. Dat waren er veel want ze was een “allemansvriend”. Ook putte ze hoop uit haar geloof, het steunde haar te weten dat ze een parel was in Zijn hand. Daar bemoedigde ze ook anderen weer mee. Geen waaromvragen, “waarom moet dit mij overkomen”. Dat vond ze een zinloze vraag waar ze toch geen antwoord op zou krijgen. Ze vertrouwde erop dat ze na haar overlijden het Paradijs zou ingaan.   Tegelijkertijd zocht ze naar die zekerheid. In brieven aan Susanne liet ze deze openhartig in die zoektocht delen. Haar grootste worsteling was dat ze haar familie en kinderen moest achterlaten. Toen de laatste scan, in oktober 2009, duidelijk maakte dat ze niet meer te genezen was, kon ze dat dan ook niet direct accepteren. Haar lichaam was klaar,  maar zij nog niet. Toch ging ze nadenken over haar afscheid. Samen met haar zus en moeder bereidde ze de afscheidsdienst voor. Ze had niet veel met muziek en liet dit aan haar zus over. Hartgrondig maakte ze duidelijk welke van de aangedragen liederen ze wel of niet kon waarderen. Met evenveel overgave spoorde ze hen aan dat ze moesten blijven genieten van het leven. “Ik ga dood, jullie blijven leven. Pluk de dag, ook als ik er niet meer ben.”

Pas in januari, een week voor haar sterven, gaf ze haar strijd op. Ze sliep veel, werd alleen even wakker om een klein beetje over te geven, een paar woorden uit te spreken. Steeds rustiger werd haar ademhaling. Tijdens een helder moment stuurde ze Susanne weg: “Als jij bij me blijft lukt het me niet om te gaan.” Haar moeder bleef. Zij die haar ontvangen had, mocht haar ook loslaten. Zoals ze bij het graf een witte duif zou loslaten. Teken van vertrouwen dat haar dochter niet uit Zijn hand zou vallen.  De avond voor haar begrafenis begon het te sneeuwen, net als op haar geboortedag.
Geboorte en afscheid, beiden ingelijst door een zachte witte deken.  




 Anja’s oproep was om te blijven leven, vertolkt in een gedicht wat op de rouwkaart stond:

“Als je mij iets wilt geven, dan zou ik vragen: Sterf niet met mij
Omhels het leven, je mag bedroefd zijn, maar wanhoop niet
Verdrink niet in te groot verdriet”

En met deze woorden blijft Anja geven, zelfs na haar leven.





Foto's Susanne: Rob Timmerman